Amalia Silva is niet meer zo piep. Eenentachtig, maar haar ogen zien alles, en haar handen zijn vliegensvlug. We kijken hoe ze de rietbladeren razendsnel tussen haar vingers door laat glijden. Links over rechts, rechts over links, doorhalen, terugsteken. ‘Nu jij’, zegt ze tegen Marjolein en geeft haar het werk in handen. In de tussentijd kijk ik rond in het atelier van Amalia. Een oranje middagzonnetje prikt door de ramen. In een kast tegen een witgestucte wand staan manden in allerlei vormen en formaten. Het basismateriaal komt uit Amalia’s eigen tuin. Achter de amandel- en olijfbomen groeien de rietpollen. Eén pol is goed voor twee middelgrote manden van zo’n 50 centimeter in diameter.
Sterk als ijzer, soepel als lint
Ze plukt de bladeren, droogt ze en en snijdt ze op maat. De voorbereiding is simpel. In het vlechten zelf schuilt de kunst. Niet te strak, niet te los, het blad kan splijten of lubberen. Nieuw blad wordt ingevlochten, de lossen eindjes worden onzichtbaar weggewerkt. Het geheim van de smid is de eerste knoop, die moet sterk zijn als ijzer, en toch soepel als lint. Amalia leerde hem zeventig jaar geleden van haar oma – ‘abuela’ noemt ze haar knoop. Die is de vingerafdruk van de maker. Marjolein houdt haar werk omhoog. Het begin is er, al is de zon bijna onder. Amalia werkt sneller, een mand in een uurtje. Ze lacht. ‘No es malo, niña!’